François van den Bogaerden, een jonge Mechelaar, moest wel uit de gevangenis ontsnappen toen hij zijn kans schoon zag. Hij zat onterecht gevangen, vond hij, en op de koop toe dreigde de gerechtsofficier ermee hem op de pijnbank te leggen. François was gevangengezet in Lier – hij was opgepakt binnen de jurisdictie van de Netestad –, maar de feiten waarvoor hij werd vervolgd, hadden zich enkele tientallen kilometers meer zuidwaarts afgespeeld.
In de voormiddag van Sint-Michielsdag (29 september) van 1542 was François samen met enkele soldaten de abdij van Villers binnengedrongen. François benadrukte in zijn gratieverzoek dat hij daar eigenlijk geen aandeel in had gehad. Hij was toevallig in het gezelschap van een aantal soldaten van het garnizoen van Yvois verzeild geraakt. Enkele soldaten hadden met een zitbank de poort van de abdij ingebeukt. Hij was vervolgens wel mee naar binnen gegaan, maar had verder niets misdaan. Hij was niet baldadig geweest, had niets gebroken. Anderen zouden eten van de abtstafel genomen en verorberd hebben, maar hij had enkel gegeten wat hem werd aangereikt.
Hij werd vervolgd door de provoost-generaal, wat suggereert dat François een ‘vagebond’ was. De provoost-generaal had gedreigd met ‘tortuur’ en François al eens voor de schijn op de pijnbank gelegd. Vanaf dan zat de schrik er goed in bij François en toen de gelegenheid zich voordeed, ontsnapte hij uit de gevangenis. Hij vroeg gratie voor beide feiten, de inbraak en de uitbraak, en verkreeg die ook in januari 1544.