Simon de Witte (janvier 1552)
Métadonnées Lettre de grâce de Simon de Witte (janvier 1552) Archives générales du Royaume, Conseil de Brabant, 644, f.101-103 Transcribed by Libert Loosen Dutch Original transcription Modern transcription 101r-101v 102r-102v 103r [f.101r] Kaerle etc.. doen te weten[e ] allen iegenwoirdich en[de] toeco[m]mende dat wy ontfaen hebben de oitmoedige supplica[tie] van Symon de witte, arm scamel jonckgeselle scipper knecht dienen[de] den scippers byden reysen om loon poorter onser stadt van bruess[el]e inhouden[de] hoe dat up sinte m[est]tens dach xcv xlix lestleden saten en[de] droncken een gelach biers teppegem aen die brugge in onse lande van brab[fourmi] ten huyse van jan verbeelen jan ghestels metten sup[p]je[ian]t synen knecht ph[je]je[ip]s de kempenene[est] dans[de] wylen jan Remaes aldaer in tgelach de voirs. jan ghestels veylde ph[ilippe]n de kempenene[est] een pleytscip te coope en[de] specificeerde de selve kempenene[est] allet tgene des hy metten s[elv]en scepe begeerde te hebben te weten[e] fock en[de] topseyl daertoe des[elv]e Jan seyde ic salt u alsoe vercoopen en[de] ten eynde dat ghy seeght dat ic u [f.101v]bedriegen wille soe ben ic te vreden dat die gene dien de coop= manscap beront$$ met eenen scell[inc] eens dat int tgelach te geven sal moge[n] ulieden en[de] vanden s[elv]er coopma[n]scap v[est]laten zyn Ende naer dien die voirs. jan gestels den voirs. kempenene[est] op ten voirs. conditien tscip hadde geloeft zyn zy die coopma[n]scap eens geworden Ende gaff die voirs. ph[ilip]s alsoe int gelach een[dans] scell[inc] ende begonste de voirs. suppl[ian]t die voerweerde oft c[on]tract vander coopmanscap tot hueren versoucke te scriven[e] Ende die onder handen hebben[de] aenmercken[de] dat des[elv]e jan gestels wilde daer vuyt so[m]mige dingen reserveren meer dan daer ondersproken was ind[dans] coop ende hy suppl[ian]t met synen scryven begeerde elcken te voldoen[e] om namaels daer van gheen verwijt te hebben[e] want hij suppl[ian]t des[dans] dach den een[dans] scipper diende ende des ander[dans] daeghs den anderen om gelt murmureerde onder tgeselscap seggen[de] ter goeder meyni[n]ge daer is noch al meer in tscip dan de voirs. ph[je]je[ip]s geheyscht heeft noemen[de] die gereetscap die hij vergeten hadde te heysschen[e] seggen[de] d[aer]om[m]e dat die s[elv]e jan gestels den voirs. ph[je]je[ip]s ongel[ijck] doen wilde dwelck hij ph[je]je[ip]s nyet en conste gelyden dwelck bij den voirs. ph[je]je[ip]s gehoort zijnde seyde wat eyst dan ick ben te vred[dans] met dat ick gecocht hebbe wat heeft er yemant mede te doen[e] daerop jan gestels antwoirde al en hebbe ick hem tgene des hij nyet geeyscht of begeert en heeft toegeseyt indyen hijt begeert ic salt hem geven Ende die voirs. jan verbeelen oyck d[aer]inne spreken[de] seyde totten voirs. suppl[ian]t als zij beyde te vred[dans] zijn wat hebben wij ons dys te moeyen ick houts mij aend[dans] lyffcoop oft ic peyse dat ghy tscip zelve gerne coopen sout d[aer]op hij suppl[ian]t antwoirde ick en hebbe geen goet om ts[elv]e te coopen[e] en ick ben noch veele te jonck en[de] des[elv]e jan verbeelen presenteerde den suppl[ian]t d[aer]toe te leenen een oft twee ponden groo[t] vl[aam]s ende naerdien des[elv]e woerden al[là] waeren geresen is die voirs. jan gestels achter vuyt gegaen om sijn water te rysen[e] aldaer hij marien vermere de weerdinne vont die tot hem soude geseyt hebben moonkin de witte denoteren[de] den suppl[ian]t seyt soe vele tegens die coopmanscap ick peysse dat hij tscip s[elv]e wilt coopen want hij heeft die voirweerde die hij begonst hadde te scriven int vier geworpen dwelck hij nyet gedaen en soude hebben alsoe mij dunckt indien ghij hem tscip nyet toe geseyt of te coope geveylt en hadt dwelck die voirs. jan gestels hooren[de] dans[de] verwermpt van bloede heeft hij van buyten inneco[m]mende den suppl[ian]t gevraecht dese oft gel[ycke] woerden in gra[m]scape ghij plat luysken wat hebt ghij d[aer]mede te doen[e ] wat ick vercoope waerom hebdij die voerweerde int vier geworpe[n] d[aer]op hij suppl[géant] oyck hem stooren[de] seyde ghy moeght u moeder doen ghij sijt een platluys wat heb ick met u te doene ghij doet den man ongel[ijck] dans[de] met dyen taste die voirs. jan gestels naer synen opsteke[concernant] om den suppl[ian]t te grieven soe dat die suppl[géant] sijns lijfs besorgen[de] om hem te defenderen namp een[dans] scakelhael vande lighate en[de] de voirs. jan verbeelen ts[elv]e gewaer worden[de] is hij en[de] met hem die huysvr[ouw]e des voirs. gestels met [f.102r] haer kindeken op hae[concernant]n arm tusschen beyde geloopen om den voirs. gestels te houden[e ] ende de voorgen[oemde] jan verbeelen en[de] jan gestels int houden al worstelen[de] op malcande[ren] gevallen sijn d[aer]over de voirs. Jan Remaes die vuyten gelage gegaen was is in huys geco[m]men meynen[de] oyck tusschen beyden te gane soe heeft de voirs. suppl[ian]t metten voirs. hale over die schoude[concernant] vander huysvr[ouw]e dess[elf]s Jans gestels gesmeten en[de] metten slage o[n]verhoets onwetens en[de] onwillens ten ongelucke den voirs. Jan Remaes int bescheet gaende op thoeft geraect en[de] gequetst geraken[de] oyck metten s[elve]n slage den s[elve]n Jan gestels op sijn hooft dat den s[elve]n hael ontstucken spranck en[de] den voirs. Jan Remaes duer dens[elv]en slach int vier viel en[de] werde die suppl[ian]t vuyter keukenen gestooten Ende des[elv]e Jan Remaes vuyten vier gehaven zijnde en[de] tot hem selve co[m]mende soude geseyde hebben jae moonken denoteren[de] den supl[ian]t ic gelove u het sal noch gewroken worden van mij oft mijnen kinderen Ende hij supl[ian]t alsoe vuyten huyse gestooten zijnde is int scip vanden voirs. gestels geloopen halende sijn rappiere d[aer]mede weder in huys meynen[de] te co[m]men maer die due[concernant] werde toe gehoud[dans] van welcker quetsueren de voirs. Jan Remaes omtr[ent] drye weken d[aer]naer deser werelt overleden is Ten groo[te]n leetwesen vanden supl[ian]t die welcke doer oitmoedige bede en[de] bij middele van goeden vriend[dans] is geco[m]men tot eenen mi[n]nelycken payse vanden vrie[n]den des voirs. Jan Remaes Ende anders noynt bevond[dans] en heeft dan des[elv]e supl[ian]t en is van goed[dans] naem en[de] fame staen[de] ten goeden geruchte en[de] dat meer is ne[m]mer meer bevond[dans] sal wesen dat hij supl[ian]t metten selven wijlen Jan Remaes noynt eenigen questien van gescillen tegens malcanderen gehadt hebben dan altijts goede vriend[dans] geweest zijn nochtans vreesen[de] riguer van justicien en soude de voirs. supl[ian]t nyet dorren oft willen hanteren oft frequenteren …